Details
308 p.
Besprekingen
De Morgen
'Hic sunt dracones': het staat geschreven op een 16de-eeuwse wereldbol bij een niet in kaart gebracht gebied. Hier zijn draken. Dit als een waarschuwing: dit is onontgonnen terrein, het kan hier gevaarlijk zijn.
De verteller uit Als de dieren, de debuutroman van Lieselot Mariën, beseft dat er draken zijn. Haar onontgonnen terrein is het moederschap. Al meteen na de geboorte van haar zoontje is het daar: dat lege gevoel dat meer is dan alleen een lege buik. De 'ik' in deze roman weet dat ze een overweldigende liefde zou moeten voelen, maar in plaats daarvan raakt ze vervuld van een totale vervreemding. En was ze nog niet wanhopig, dan werd ze het wel door het onophoudelijke gehuil van dit kind. Als dit boek een soundtrack zou hebben, was het een snerpend, driftig gekrijs.
De gewone wereld wordt voor haar onbegrijpelijk. Ze is die vrouw die in een auto zit in de parkeergarage met een huilende baby op de achterbank, urenlang. Parkeren is onmogelijk geworden, het stuur een onbevattelijk voorwerp. Wij lezers halen, met haar, opgelucht adem als het kindje op haar buik ligt te slapen en ze roerloos op haar laptop naar een liveregistratie van broedende slechtvalken kijkt. In relatieve vrede ligt ze daar, eventjes. Totdat ze moet niezen, de baby wakker schokt en weer urenlang begint te huilen. Deze moeder is uitgeleverd aan haar kind, zoals het kind overgeleverd is aan haar.
De vragen die haar bestoken zijn van de eenzaamste soort: had ik geen moeder mogen worden? Aan haar man bekent ze: 'Ik kan het niet.' Zijn resolute antwoord luidt: 'Je moet.' Later toont de registratie hoe de slechtvalk haar eigen jongen opeet. Vogelexperts reageren geschokt, ze weten niet waar dit gedrag vandaan komt. Zij wel: 'Ik weet hoe het komt en het is afschuwelijk.'
Wie of wat is ons ware zelf? We spelen altijd rollen, gedragen ons anders bij andere personen. Toch is de identiteit van moeder radicaal anders dan die van vriendin, collega, dochter of geliefde. Hoe ze het ook probeert, de hoofdpersoon kan zich er niet mee vereenzelvigen. Er treedt een splitsing op binnen haar: er is de 'zij', de moeder, en de 'ik', voor wie steeds minder ruimte is.
De taal zelf blijkt hier verraderlijk: 'Ik kan zeggen: 'Ik voed mijn kind.' Als ik dat zeg, lijkt het alsof er een handelend, moederend subject mijn zinnen bewoont. Er lijkt een 'ik' te bestaan die voedt.' Maar: 'Zoals 'het' schemert, zoals 'het' opklaart, zoals 'het' dooit en dondert, zo moedert 'het' door mij heen, maar zonder mij.'
Als de dieren is bijzonder vormgegeven, met meer wit dan tekst. Er zijn geen hoofdstukken, de roman volgt de structuur van een mythisch verhaal over de godin Inanna, die om af te dalen naar de onderwereld door zeven poorten ging. Bij elke poort moest ze iets afleggen: haar kroon, haar kettingen, haar kleed. Onderweg naar de hel blijft er steeds minder van haar over. Maar het is eigenlijk niet de hel waar de verteller in geïnteresseerd is. 'De vraag is niet zozeer of we de diepste diepte kunnen bereiken, want dat kunnen we, we zijn er bijna. De vraag is of we nadien ook weer veilig thuiskomen.'
Wanneer een vrouw op straat aan deze jonge moeder vraagt hoe oud haar zoontje is, beseft ze: ik weet het niet. Deze roman geeft vorm aan het plotloze van de verloftijd door verhandelingen op te voeren over dingen die er niets mee te maken lijken te hebben, zoals de asbedekking van Pompeï. We lezen over de wetenschapper die op het idee kwam om de holtes waarin mensen waren vergaan te beschouwen als een mal.
Dan wordt duidelijk gemaakt dat deze anekdote de functie van een metafoor heeft: 'Als ik tijdens deze afdaling iets nastreef, is het precies dat: gips storten in een leegte, zichtbaar maken wat is gaan ontbreken.'
Onderwereld
Steeds worden op deze manier situaties getoond die het moederschap of de zoektocht van dit boek blijken te spiegelen. Soms werkt dat, soms voelt het wat willekeurig.
De mooiste, raadselachtigste scène speelt zich af in de vroege ochtend: de hoofdpersoon zwerft door de stad, man en kind liggen thuis te slapen. Een ambulance stopt naast haar. 'Ik moest hier iemand ophalen', zegt de broeder eenvoudig, en wacht.
De verleiding om naast hem te gaan zitten en zich te laten wegvoeren naar het gesticht met de krakend witte lakens en de heerlijke pillen is groot. Maar ze weerstaat hem: de 'ik' die wordt weggedrukt door het moederschap heeft een nieuwe bestaansvorm gevonden in dit boek. De roman zelf blijkt de uitweg.
De Standaard
Ooit was ze advocaat. Vagelijk kan ze zich dat nog herinneren, maar die versie van zichzelf staat helemaal los van de rol die ze nu heeft: moeder. In Als de dieren valt een vrouw ten prooi aan een helse postnatale depressie. Die term valt nergens, want in de diepte van haar ellende zoekt ze naar andere, zeldzamere, betere woorden om te beschrijven wat haar overkomt.
Als de dieren is de debuutroman van Lieselot Mariën (acteur, filosoof, jurist, kok en podcast- en documentairemaker) en het boek heeft een bijzondere vorm: de titels van de hoofdstukken luiden 'Eerste poort' tot en met 'Zevende poort', wat verwijst naar de zeven ringen van de hel in Dantes Inferno. Als in een toneelstuk zijn er dramatis personae: 'Ik', 'Zij', soms ook 'Jij' (de baby), en heel af en toe 'Hannes', de vader van het kind die schimmig door het beeld loopt. Die 'Zij' is de moeder, ook wel “de vrouw in de keuken” of “de vrouw in mijn kleren” genoemd: “Ze draagt een jeansrok en de groene trui die ik al maanden kwijt ben.” De ik-persoon herkent niets meer van zichzelf in die moeder-vrouw, die dag en nacht onafgebroken zorgt voor een huilbaby. De 'Ik' is volledig uitgeput - valt de baby toch in slaap op haar buik dan durft ze zich urenlang niet te verroeren, bang dat hij wakker wordt en weer gaat krijsen.
Dode dodo
Ze heeft een dierlijke reactie bij de angsten die haar overvallen: vechten of vluchten. Dan moet ze weg, soms midden in de nacht, zielsalleen dwalend door de stad, waar de zwervers haar angst kunnen ruiken als dieren. Ze heeft het gevoel dat ze nooit meer thuis zal komen. Soms loopt ze met de baby in de draagzak, het zweet tussen hun buiken. Het volstaat allemaal niet, het lukt haar niet van haar kind te houden.
Om de gespletenheid vorm te geven, bevatten de pagina's twee kolommen, en meestal staat de tekst in één daarvan: die van de ik-persoon die niet weet waar ze het zoeken moet van ellende. De heelheid die mensen verwachten bij het moederschap is soms een halve pagina te bespeuren, om daarna weer weg te deemsteren in de dissociatie van de 'Ik'. Het is een krachtige vondst.
De vrouw zoekt houvast bij verhalen over moedergedrag van dieren; vandaar de titel Als de dieren. Octopussen, zo'n beetje de intelligentste dieren die er bestaan, vernietigen zichzelf nadat hun eieren zijn uitgekomen. Amoebes splitsen zich, waardoor er geen 'moeder' is. De dodo kon zijn jongen niet verdedigen tegen de ratten en stierf uit.
En ze kijkt filmpjes: “In Chicago staat een bankje bij een meer. Er zit iemand. Op het volgende beeld is de man verdwenen.” Ze maakt voortdurend selfies van zichzelf met de baby, waarop vooral paniek te zien is. Twijfel en zelfhaat overspoelen haar: had ze geen moeder moeten worden? Ze zoekt ook houvast bij het mythische verhaal van Inanna, de Soemerische godin van de liefde, de wilde dieren, de oorlog en de prostitutie. Inanna daalt af in de onderwereld en moet bij iedere poort iets achterlaten: haar kleed, haar ketting. Tot ze naakt is en alleen terug kan keren als ze een mensenoffer brengt. Het verhaal van Inanna brengt een extra laag aan in Als de dieren, waardoor het gebrek aan rust en het verlies van identiteit de lezer nog harder raken.
De 'Ik' vertelt haar verhaal uit liefde voor haar kind: het is “een belijdenis die ik af te leggen heb. Omdat jij het moet weten en ik het moet begrijpen”, zodat ze toch samen verder kunnen. Mariëns beeldende taal is heel precies en treft voortdurend doel. Het verhaal is zó intiem dat het snijdt; een formidabele prestatie voor een debutant. Mariën laat het binnenste van een mens zien, waar schaamte zich ophoopt, waar een zwart gat zit, maar waar gedachten ook alle kanten op kunnen gaan.
Knack
Zolang ze zwanger was, had de vertelster uit Lieselot Mariëns debuutroman Als de dieren de bevalling gezien als een horizon waar ze voorbij moest om het grandioos mooie landschap erachter te kunnen bereiken. Eens zover bleek het eerder een steile klif te zijn waar ze afdonderde, recht de diepte in. ‘Natuurlijk voelde ik de leegte van een onbewoonde buik,’ lezen we, ‘maar het was meer dan dat. Het was de leegte van een onbewoond leven.’ En dus stapt ze goed een halfjaar later, verslagen door vermoeidheid en vereenzaming, en laverend op het randje van de waanzin, het huis uit, weg van haar man en haar kind, zich afvragend waar ze ooit de kracht vandaan zal halen om terug te keren.
Als de dieren is te lezen als een lange brief van de vertelster aan haar kind, waarin ze een verklaring wil geven voor wat er gebeurde aan de hand van het enige wat haar toen nog met de wereld verbond: de verhalen die ze ooit las. Een van die verhalen is dat van de Mesopotamische godin Inanna, opgetekend in spijkerschrift op kleitabletten die werden teruggevonden in Irak. De legende wil dat Inanna naar de onderwereld reisde en bij ieder van de zeven poorten iets moest achterlaten, van haar borstplaat tot uiteindelijk zelfs haar onderkleed, waardoor ze volkomen naakt en kwetsbaar haar bestemming bereikte. De vertelster maakt eenzelfde reis door, waarbij ook zij zeven poorten passeert en zich afvraagt welk offer ze zal moeten brengen om terug te kunnen keren naar het daglicht.
Mariën schetst niet alleen een bijzonder knap psychologisch portret van een vrouw die lijdt aan een postnatale depressie, ze doet dat ook nog eens bijzonder beeldend. Dit is geen langgerekte jammerklacht, maar autofictie – vermoeden we – waar het ‘auto-’ niet op de eerste plaats komt, maar wel de lezer, die niet alleen getrakteerd wordt op spielereien met de bladspiegel, maar ook op een hele reeks metaforische anekdotes die perfect beschrijven hoe de vertelster zich voelt. Net zoals negentiende-eeuwse archeologen in Pompeï gips goten in de holtes waarin ooit mensen vastzaten in de lava, zou zij hetzelfde willen doen met de holte die ontstond na de bevalling, schrijft ze bijvoorbeeld. En wanneer ze het over haar eenzaamheid heeft, haalt ze er Van Gogh bij, die op zijn laatste schilderijen geen mensen meer afbeeldde, zelfs niet op dat van het dorpsplein van Auvers tijdens de nationale feestdag. En over de slechtvalken die in onze kerktorens jongen krijgen die ze vervolgens zelf oppeuzelen, zonder dat iemand daar een verklaring voor heeft, merkt ze op: ‘Ik weet hoe het komt en het is afschuwelijk.’ Als de dieren is een roman die overgave vereist, maar daar nadien ook heel veel voor teruggeeft.